Joodse Gemeente Leeuwarden
n.i.g Leeuwarden
WelkomGeschiedenisDe GemeenteDe SjoelOnze RabbijnDienst tijdenFinancieƫle verantwoordingInfo over Privacy & WetgevingFoto`sContact
De Sjoel
  

Welkom in onze sjoel  of Synagoge   

De sjoel
Ons gebedshuis heeft verschillende namen, die uitdrukken welke functies deze ruimte heet: beth hakenesset (Huis van samenkomst);  of synagoge sjoel (school); en, Mikdasj me’at – kleine Tempel, omdat ons bedehuis qua heiligheid en doel zoveel mogelijk lijkt op de Tempel te Jeruzalem.
De benaming ‘sjoel’ komt van het Jiddisj-Duits voor ‘school’. Het duidt op de verwevenheid tussen dagelijks leren met het dagelijks uitspreken van de gebeden. Het leren kent geen beperking in de tijd, maar wordt onderbroken voor gebed dat op bepaalde tijdstippen dient te worden uitgesproken; het ochtendgebed ’s ochtends, het middaggebed ’s middags en het avondgebed nadat de schemering is ingetreden.
Dit huis is een huis van samenkomst.
 Daar wordt mee bedoeld samenkomst tussen mens en G''d. De sjoel is een plaats waar men G"d ontmoet. In sjoel vinden – om een vormelijke uitdrukking te gebruiken – godsdienstoefeningen plaats. Een oefening in godsdienstigheid, een poging de band met G"d te herstellen. Met het gezamenlijk gebed in sjoel wordt een herwinning van het religieus bewustzijn nagestr eefd, een verinnerlijking van het religieuze besef.
De sjoel heeft tot functie een plaats van devotie te zijn, een plaats waar men rustig met zichzelf en het Opperwezen kan praten. Maar u zult merken dat er interactie is tussen de deelnemers aan de dienst en dat diverse sjoelbezoekers een actieve rol hebben in de dienst.
Om de aandacht niet af te leiden van het gebed, zitten mannen en vrouwen niet bij elkaar. Iedereen gaat decent gekleed. Mannen en getrouwde vrouwen dragen in sjoel hoofdbedekking, voor mannen is dat vaak een keppel, vrouwen dragen meestal een hoed of sjaaltje. Op sjabbat en feestdagen wordt er in het sjoelgebouw niet gefotografeerd of getelefoneerd.
Minimaal tien joodse mannen – Minjan
Een dienst in de synagoge vindt doorgang wanneer er minimaal tien joodse mannen van dertien jaar of ouder aanwezig zijn. Dat quorum van tien heet minjan.
Bij een dienst in de synagoge worden alle gebeden en voorlezingen in het Iwriet (Hebreeuws) gedaan. Dit is de universele taal van het Jodendom. Het Hebreeuws als gemeenschappelijke taal van de synagoge is een bindmiddel zonder weerga. Overal ter wereld wordt de dienst in het Hebreeuws uitgesproken waardoor, wanneer men de taal machtig is, er geen drempel bestaat om hier of waar ook ter wereld de dienst bij te wonen en er aan deel te nemen. De sjoel is ook door het gebruik van die taal de school van het jodendom gebleven. Het Hebreeuws is daarnaast ook een levende taal, de taal die in zijn moderne vorm, wordt gesproken in Israël.
De inrichting van de sjoel
De sjoel moet om als zodanig te kunnen functioneren aan een aantal voorwaarden voldoen, maar behoudens die basiselementen verschillen de gebouwen architectonisch vaak sterk van elkaar.
Enkele voorwaarden zijn:
• De gebedsrichting is naar het oosten toe, n.l. naar de plaats in Jeruzalem waar ooit de Tempel stond.
• Tegen de oostelijke muur van de sjoel staat een kast voor de Torarollen, de Aron Hakodesj, waar boven vaak een afbeelding van de twee stenen tafelen waarop de eerste woorden van ieder der Tien Geboden (Tien Uitspraken) staan weergegeven
• een plaats voor de voorzanger
• een Almemmor of Biema, dit is een plaats (verhoging, met een grote tafel) om de Torarol voor te lezen
• een heren- en een damesafdeling
• Vooraan brandt een bijzondere altijd brandende lamp; een eeuwig licht, zoals het ook in de Tempel brandde.
• De sjoel heeft ramen.
Een inleiding op de gebeden
Sjema Jisra’eel – de Joodse geloofsbelijdenis in de dagelijkse gebeden
Sjema Jisra’eel – monotheïsme
Het eerste gebod van de Tien Geboden duidt op onze overtuiging, dat G’d Eén is. Wij gaan er prat op dat wij het monotheïsme als eerste hebben ingevoerd. Wat is het grote goed van het monotheïsme en wat leert dit in onze moderne tijd?
Ik denk dat juist in onze tijd van wetenschap en rationaliteit het monotheïsme onmisbaar is. Het geloof in één G’d gaat ervan uit dat alles vanuit één centraal punt geschapen is. Dit verklaart waarom alles in het universum met elkaar samenhangt. Steeds meer komen wetenschappers er achter dat er een enorme correlatie bestaat tussen allerlei natuur-, psychologische, sociologische, fysiologische en andersoortige wetten. De wetmatigheid en samenhang van alle fenomenen in deze wereld kan alleen verklaard worden vanuit één besturend Principe. Veelgodendom veronderstelt dat elk gebeuren of fenomeen een aparte god heeft. Wij gaan ervan uit dat alles vanuit één centraal Principe geschapen en gestuurd wordt. Zonder het monotheïsme is wetenschap – het steeds verder ontdekken van allerlei samenhangen en verbanden in de natuurlijke en geestelijke wereld – ondenkbaar.
Universele religie
Het credo van het Jodendom ‘Sjema Jisraëel’, hoor Israël, HaSjeem is onze G’d, HaSjeem is Eén’ heeft overigens universele betekenis. Wij zijn geen stammengodsdienst. Ons geloof is bedoeld voor de hele wereld. Deze vers ‘Sjema Jisraëel’ betekent in feite ‘hoor Israël, G’d die nu nog onze G’d is zal eens Eén zijn voor de hele wereld’.
In Sjema (Dewariem 6:4 e.v.) staat, dat we G’d moeten liefhebben met geheel ons hart, geheel ons leven en geheel ons (materiele) vermogen. Dit wordt in de Talmoed als volgt uitgelegd: “Met heel uw hart” betekent: met uw beide neigingen. De mens heeft zowel een ‘jetser tov’, een sterke spirituele inslag als een ‘jetser ra’, een aardse neiging, die erop uit is zoveel mogelijk materieel gewin te maken.

Ook met het laagste instinct moeten we G’d dienen. Al ons materiele streven moet uiteindelijk weer gericht worden op het Hogere. “Met heel uw ziel” betekent dat wij G’d overal moeten volgen, ook wanneer dit levensgevaarlijk is. Eeuwenlang hebben wij geloofsvervolgingen moeten verdragen. Velen waren erop uit om ons te bekeren tot hun geloof. Meestal weerstonden de Joden deze verleiding en waren ze bereid om zelfs hun leven te geven om maar niet te hoeven buigen voor de symbolen van andere geloven. “Met heel uw vermogen” betekent dat we inderdaad alles wat wij hier op aarde verdienen zoveel mogelijk moeten wijden aan het Opperwezen. Zelfs de meest aardse bezigheden kunnen in dienst van G’d staan.
Wanneer men bij het eten stelt dat men dit lesjeem Sjamajiem – voor G’d – doet, wordt het gehele spijsverteringproces dienstbaar aan een Hoger Doel. Hierdoor verheft zich bijvoorbeeld de hele voedselketen van melkfabriek tot de fles melk op tafel, van koe tot boter, boven het gewone aardse en het dagelijkse. Het komt in een heilige sfeer. Dat is overigens de hele bedoeling van de Tora: verheffing van het aardse.
Ee-l Melech Ne’eman
Voor het reciteren van Sjema zegt men – als men zonder minjan davvent – Ee-l Melech Ne’eman. Dit betekent:’G’d is een betrouwbare koning’. Deze woorden worden toegevoegd aan Sjema omdat Sjema in totaal 245 woorden heeft. Samen met deze drie extra woorden telt Sjema 248 woorden, wat exact correspondeert met het aantal ledematen in het menselijk lichaam en het aantal geboden in de Tora. Ons bestaan is alleen mogelijk doordat wij de geboden van de Tora aanvaarden en praktiseren.
Volgens de Midrasj Tanchoema heeft Sjema ook een beschermende functie: ‘Wanneer men Sjema met 248 woorden met goede aandacht leest, zal G’d elk orgaan bewaken. U houdt mijn woorden in acht, dan zal Ik ook uw lichamelijk welzijn bewaken.’ Volgens anderen moet men in Ee-l Melech Ne’eman lezen: ‘Hasjeem was God voor de schepping, is Koning over de schepping en zal de doden in de tijd van de Messiaanse verlossing zeker doen herleven.’
Eén-verklaren

Door het Eén-verklaren van G’d aanvaarden wij G’ds absolute heerschappij: ‘Kabbalat Ol Malchoet Sjamajiem’. Elk aspect van ons bestaan is onderworpen aan Zijn wil. Er zijn echter ook nog veel andere verklaringen voor Sjema. Sommigen lezen: ‘Weet, Israël, dat Hasjeem, onze G’d, de Enige G’d is.’ Anderen lezen het als een geloofsverklaring: Hasjeem alleen is onze G’d en we hebben geen goden naast hem. Hasjeem is Één, alleen Hem mag men dienen. De letters ajien en dallet van Echad zijn groot geschreven omdat wij met het uitspreken met Sjema getuigen van de Eénheid van G’d. ‘Eed’ in het Hebreeuws is ‘getuige’ in het Nederlands
Sjema en de Tien Geboden

Als we Sjema Jisra’eel Hasjeem Elokenoe uitspreken denken we aan het eerste gebod: ‘Ik ben de Eeuwige uw G’d.’ Als we Hasjeem Echad uitspreken denken we aan het tweede van de tien geboden waarin staat dat we geen andere goden mogen hebben. Wanneer wij ‘u zult uw G’d liefhebben’ uitspreken denken we aan het gebod de Naam van G’d niet ijdel uit te spreken. Want wie werkelijk van de Koning houdt, zal niet vals bij Zijn Naam zweren. Wanneer wij de woorden ‘opdat jullie zullen herinneren en al Mijn mitsvot uitvoeren’ uitspreken, denken we aan het gebod om de Sjabbat te houden, want Sjabbat weegt op tegen de hele Tora. Wanneer wij de woorden ‘opdat u lang zult leven op aarde die G’d u geeft’ denken we aan het gebod onze onze ouders te eren, waar ook gerefereerd wordt aan een lang leven door navolging van de eerbied voor vader en moeder. In Sjema staat ‘u zult snel vernietigd worden’, dat slaat op het gebod U zult niet doden, want wie doodt zal gedood worden.

`U zult uw hart en uw ogen niet volgen’ verbiedt ons om overspel te plegen: de ogen zien en het hart verlangt. ‘U zult uw graan binnenhalen’ wil zeggen: ‘uw eigen graan’, en niet dat van uw buren. Dit representeert het verbod op diefstal. ‘De Eeuwige, jullie G’d is waarheid’ slaat op het gebod geen valse getuigen te nemen. ‘Je zult ze schrijven op de deurposten van je huis’ staat tegenover het gebod niet andermans bezit te begeren. Een mezoeza is verplicht op het eigen, niet op andermans huis.
Sjachariet, Mincha, Arviet – het ochtend-, middag- en avondgebed

Indien mogelijk moet men zich bij het lezen van het Sjema concentreren op de parallelpunten met de tien geboden. Sjema kan verder gezien worden als een afkorting van initialen van het bekende vers: ‘Se’oe Maron Eneechem – hef uw ogen naar de hemel om te begrijpen dat er buiten dat G’ddelijke Wezen dat de hemel omspant, niets is.’ Het Opperwezen noemen we Hasjeem. Hoewel we niets van Zijn Wezen begrijpen, is hij Één.
Sjema is eveneens een afkorting van de drie dagelijkse gebeden: Sjachariet, Mincha, Arviet, het ochtend-, middag- en avondgebed. Dit zijn de beste tijden om ons te concentreren op hogere doelen. Op wie moeten we ons concentreren? Op de Almachtige, de hoogste Koning, Sjad-dai Melech Eljon. Dan zijn wij bereid het hemelse juk, ol malchoet sjamajiem te aanvaarden. De initialen van ol malchoet sjamajiem zijn, in omgekeerde volgorde: Sjema. Sjema betekent niet alleen luisteren, maar ook begrijpen, aanvaarden, goed overdenken, concentreren.
De vierletterige Naam

Sjema mag men in iedere taal uitspreken. De Sfat Emet legt deze Talmoedische uitspraak als volgt uit: ‘in iedere boodschap die wij horen, moeten wij het ‘Sjema Jisraeel, Hasjeem Elokeenoe, Hasjeem Echad horen.’ In alle aspecten van het leven moeten wij G’ds Éénheid en Grootheid aanvaarden. De hele wereld getuigt van het bestaan van de Schepper.’
Het Tetragrammaton

De vierletterige G’dsnaam mag niet uitgesproken worden. Dit wordt afgeleid uit Sjemot 3:15: ‘Hasjeem, de G’d van jullie vaderen…dit is Mijn Naam voor eeuwig…’ Het woord voor eeuwig kan in het Hebreeuws ook begrepen worden als ‘om te verbergen’. Dit betekent dan: Mijn naam die verborgen moet blijven, niet uitgesproken mag worden. Daarom komt daarvoor altijd de G’dsnaam Ado-naj in de plaats. De hogepriester mocht op Jom Kippoer in de Tempel de G’dnaam uitspreken. Wanneer de priesters in het voorhof hun zegen uitspraken mochten ze ook de G’dsnaam uitspreken.
Zodra het volk de G’dsnaam hoorde, knielden ze en zei men ‘baroech sjeem kevod maloechoto le’olam va’ed’. Na de dood van de hogepriester Sjimon Hatsaddiek (omstreeks 300 v.d.g.j.) werd de G’dsnaam niet meer uitgesproken door de kohaniem in hun priesterzegen. Buiten de Tempel was het uitspreken van de G’dsnaam al sinds mensenheugenis verboden.
Drie werkwoordsvormen

De vierletterige G’dsnaam is een samentrekking van de drie werkwoordsvormen ‘haja, hove, jie-je’: Hij was, Hij is, Hij zal zijn. Wanneer deze drie tijdsvormen samenkomen, spreken we van de Eeuwige. De G’ds naam Elokiem, staat in het meervoud en moet worden opgevat als een soort pluralis majestatis. Dit betekent niet dat G’d meervoudig is maar dat Hij zich manifesteert in een pluriforme wereld. Elokiem betekent tevens G’d zoals Hij verschijnt in het teken van het G’ddelijke recht: middat hadien. Elokiem betekent verder G’d als Almachtige Heerser over de machten en krachten die de schepping besturen.
 
Chet lang uitspreken

G’d is Eén betekent dat er niemand buiten Hem is, en dat bovendien Zijn bestaan uniek is. Bij het uitspreken van het woord Echad moet men de eerste letter E niet uitrekken: de alef staat voor Eén en representeert de Eénheid van G’d. Bij het langgerekte uitspreken van de chet (getallenwaarde 8) bedenkt men dat G’d heerst over de aarde en de zeven hemelen. Bij het uitspreken van de dallet (getallenwaarde vier) moeten we bedenken dat G’d heer en meester is in de vier windrichtingen.
De dallet wordt groot geschreven omdat het de getallenwaarde vier heeft, wat G’ds uniciteit benadrukt. Er bestaan drie lagere niveau’s van leven: aardse materie, flora en fauna. Deze kunnen sterven en ontbinden. Daarnaast bestaan de hemelse sferen. Het derde niveau wordt gevormd door het leven van de Engelen. G’d staat daar oneindig boven. G’d is ver verheven boven alles wat Hij geschapen heeft. De grote ajien duidt aan dat het een goede zaak is onze ogen (ajien = oog) wijd te openen en deze verheven materie tot ons te nemen.
De betekenis van Baroech Sjeem Kevod Malchoeto Le’Olam Va’ed

Deze tekst staat niet in de Tora, maar werd door het verzamelde volk bij de Tempel uitgesproken als antwoord op het uitspreken van de heilige G’dsnaam door de Hogepriester, de koheen gadol, zoals op Jom Kippoer. Deze tekst wordt om verschillende redenen zacht uitgesproken. In de Talmoed (B.T. Pesachiem 56a) was dit het antwoord van de kinderen op het sterfbed van Ja’akov. Toen Ja’akov op zijn sterfbed lag en zijn kinderen vroeg of zij trouw waren aan G’d, antwoordden zij: ‘Sjema Jisra’eel (Ja’akov) de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is Één.’ Ja’akov antwoordde: ‘Baroech Sjeem Kevod Malchoeto Le’olam Va’ed’. Moeten wij deze woorden nu ook in onze gebeden reciteren, zoals Ja’akov die oorspronkelijk heeft uitgesproken (die later door Mosje werden overgenomen in de Tora)? Zeker.
Maar omdat de woorden ‘Baroech Sjeem Kevod Malchoeto Le’olam Va’ed’ niet in de Tora staan, moeten we ze zacht uitspreken. Een tweede traditie wil dat Mosje deze zin van de engelen hoorde. Hij droeg het over aan het joodse volk, maar wilde dit niet luid laten zeggen omdat het niet toegestaan is om een formule van de engelen te gebruiken. Alleen op Jom Kippoer zeggen we ‘Baroech Sjeem Kevod Malchoeto Le’olam Va’ed’ hardop want dan staan we op het niveau van engelen.
 Tefilla (Gebed)
Het Hebreeuwse woord tefilla wordt over het algemeen vertaald met het woord ‘gebed’. Dit is echter geen correcte vertaling, aangezien bidden een aantal begrippen weergeeft waarvoor in het Hebreeuws een aantal aparte woorden zijn die de verschillende betekenissen nauwkeuriger weergeven. Onze dagelijkse gebeden zijn niet eenvoudigweg aan G’d gerichte verzoeken om in onze dagelijkse behoeften te voorzien en niets meer. Vanzelfsprekend zijn ook zulke verzoeken opgenomen in onze gebeden, maar over het algemeen houden onze gebeden veel meer in dan dat, zoals we straks zullen zien.
WAAROM BIDT MEN?

Bidden is een gebod van G’d; G’d heeft ons opgedragen tot Hem te bidden en tot Hem alleen. In tijden van tegenspoed moeten we ons tot G’d wenden om hulp; in tijden van voorspoed moeten we onze dankbaarheid jegens G’d uiten; en als alles goed gaat met ons moeten we nog dagelijks tot G’d bidden dat Hij zal doorgaan om ons Zijn genade te geven en in onze dagelijkse behoeften voorziet.
In onze gebeden tot G’d refereren we vaak aan Hem als onze Barmhartige Vader, of als onze Hemelse Vader, omdat G’d ons, en wij onszelf als Zijn kinderen beschouwen. De vraag kan gesteld worden, waarom wij tot onze Hemelse Vader moeten bidden om onze dagelijkse behoeften. Kent G’d onze niet nog beter dan wijzelf? Is G’d niet van nature goed en vriendelijk en altijd bereid om ons goed te doen?
Uiteindelijk `bidden’ kinderen niet tot hun liefhebbende ouders om hen te voeden, te kleden en te beschermen; waarom zouden wij dan tot onze Hemelse Vader hierom bidden?
Het antwoord op deze vragen is na een beetje nadenken niet moeilijk te vinden. Het is zelfs uitgebreid verklaard aan ons door onze grote Wijzen, waaronder door de grote Spaanse middeleeuwse geleerde, rabbi Mosje ben Maimon (Maimonides), die als volgt heeft toegelicht:
Er is ons gezegd tot G’d te bidden om het ware beginsel te staven dat G’d acht slaat op onze gangen, dat hij ze succesvol kan maken wanneer wij Hem dienen, of noodlottig wanneer we Hem niet gehoorzamen; dat succes en mislukken niet het gevolg zijn van toeval.
Zoals alle andere geboden die G’d ons heeft opgedragen te doen, niet voor Zijn bestwil maar voor het onze, heeft Hij ons geboden tot Hem te bidden voor ons bestwil. G’d heeft ons gebed niet nodig, Hij kan er zonder, maar wij kunnen niet zonder onze gebeden. Het is goed voor ons om onze afhankelijkheid van G’d voor ons leven, onze gezondheid, ons dagelijks brood en ons algemeen welzijn te erkennen. En dit moeten we iedere dag doen en wel meerdere keren per dag. We moeten onszelf er vaak aan herinneren dat ons leven en geluk een gift zijn van onze Barmhartige Schepper, en dan moeten we proberen G’ds goedheid en Zijn gunsten waard te zijn. G’d is ons niets schuldig en toch geeft Hij ons alles. Wij moeten proberen hetzelfde te doen voor onze medemensen en onze diensten vrij uitdelen. We moeten onze dankbaarheid jegens G’d niet slechts in woorden uitdrukken, maar in daden: door aan zijn geboden te gehoorzamen en ons dagelijks leen te leven op de manier die G’d wil, vooral omdat het allemaal voor ons eigen welzijn is.
Met de wetenschap dat G’d goed is en niets onmogelijk voor Hem is, kunnen we ons leven aan met een intens gevoel van vertrouwen en zekerheid. Zelfs in tijden van tegenslag zullen we niet wanhopen, wetend op de een of andere manier (welke G’d het best weet), dat wat ons ook gebeurt het voor ons bestwil is, een soort `verborgen’ zegen. We lijden niet graag dus bidden we tot G’d om ons door tegenspoed heen te helpen. Onze kracht, moed en hoop nemen toe in ons vertrouwen in G’d. In G’d vertrouwen wij, is ons joodse motto geweest sinds we een volk werden.
EEN TIJD VAN ZELF-OORDEEL

Onze Wijzen verklaren dat de ladder die onze vader Jakob in zijn droom zag met engelen van G’d die er op en af daalden, ook het symbool van gebed was. Door de ladder aan Jakob te tonen in zijn droom, een ladder die ‘op de aarde stond en tot in de hemel reikte’, verklaren onze Wijzen, toonde G’d aan Jakob dat gebed is als een ladder die de aarde verbindt met de hemel, de mens met G’d. De betekenisvolle woorden van gebed, de goede oplossingen die gebed teweegbrengt, zijn getransformeerd in de engelen die opgaan naar G’d, en G’d zendt engelen naar beneden met zegening als antwoord. Dat is de reden waarom Jakob in zijn droom zag dat engelen `er op gingen en afdaalden’, alhoewel je zou verwachten dat de engelen eerst zouden afdalen en dan weer zouden opstijgen.
Dus, wat we zeiden over gebed in antwoord op de vraag: `Waarom bidden we?’ is slechts de eerste stap op de `ladder’ van gebed. Op een hoger niveau heeft gebed te maken met zaken die hoger zijn dan onze dagelijkse materiële noden, namelijk de geestelijke zaken.
Het Hebreeuwse woord tefilla is afgeleid van het werkwoord pallel, rechtspreken/beoordelen. We gebruiken het wederkerige werkwoord lehitpallel (bidden), dat ook betekent: jezelf beoordelen. Dus is de tijd voor gebed de tijd voor zelf-beoordeling en zelf-evaluatie. Wanneer iemand zich tot G’d richt en om Zijn zegeningen bidt moet hij onvermijdelijk in zijn eigen hart kijken en zichzelf onderzoeken of hij wel voldoet aan de standaarden voor dagelijks gedrag welke G’d de mens heeft voorgeschreven te volgen. Als hij zichzelf niet voor de gek houdt zal hij vervuld zijn van nederigheid, zich realiserend dat hij nauwelijks de zegeningen en gunsten verdient waarom hij vraagt. Dat is waarom we in onze gebeden G’ds oneindige goedheid en genade benadrukken en tot G’d bidden onze hartewensen te vervullen, niet omdat we die verdienen maar ondanks het feit dat we ze niét verdienen. Dat is ook de reden waarom op weekdagen onze gebeden een bekentenis bevatten van zonden die we bewust of onbewust zouden hebben kunnen begaan. We bidden om G’ds vergeving en keren terug naar ons betere zelf. Gebeden helpen ons om in alle opzichten een beter leven te leiden, door meer intens volgens de Tora en de Mitswot welke G’d ons heeft opgedragen, te leven.
AVODA – DIENST
Op een nog hoger niveau wordt gebed avoda, ‘dienst’. De Tora draagt ons op ‘G’d met ons hart te dienen’, en onze Wijzen zeggen: “Wat voor een dienst is een dienst van het hart? – het is gebed. In deze zin is gebed bedoeld om ons hart en ons wezen te reinigen.
De gewone betekenis van het woord avoda is: werk. We werken met een ruwe grondstof en veranderen het in een verfijnd en voltooid product. Gedurende het werk verwijderen wij de onreinheid, of ruwheid, of het nu een stuk hout of een ruwe diamant is, en we maken het tot een mooi of bruikbaar object. Een leerlooier bijvoorbeeld neemt de ruwe huid en door middel van verschillende verrichtingen maakt hij het tot leer. Het perkament waarop een Sefer Tora, een Mezoeza, of Tefillin zijn geschreven is gemaakt van de huid van een kosjer dier. Zo zit ruwe wol onder het vet en andere viezigheid, maar via de verschillende stadia van `werk’ wordt het tot fijne wol gemaakt, waarvan we niet alleen wollen kleding maken maar ook een Talliet of Tsietsiet.
In de Tora is het Joodse volk vergeleken met grond en aarde, en werd G’ds `land van verlangen’ genoemd. De grote Ba’al Shem Tov, de grondlegger van het Chassidisme, zei het op deze manier: `De aarde zit vol met schatten, maar vaak zijn de schatten diep begraven. Het is noodzakelijk naar ze te graven en wanneer je ze ontdekt moet je ze toch nog ontdoen van onzuiverheid, ze verfijnen of polijsten zoals bij goed of diamanten. Zo heeft iedere jood vele prachtige schatten van karakter, bescheidenheid, vriendelijkheid en andere natuurlijke trekken, maar soms zijn ze zo diep begraven en overdekt met ‘aarde’ en ‘stof’ en dat moet weggeruimd worden.
Over een persoon met een goed karakter spreken wij als over een ‘verfijnd’ persoon, of iemand met een ‘verfijnd’ karakter. Het vereist een krachtsinspanning om zaken als trots, boosheid en dergelijke slechte trekken, die misschien heel `natuurlijk’ zijn maar toch ongepast zijn voor een menselijk wezen, laat staan voor een jood.
Tefilla als avoda is de ‘verfijning’ die de onzuiverheden in het karakter opheft. Deze slechte karaktertrekken komen van de `dierlijke’ ziek in de mens, en zijn daarvoor ‘natuurlijk’. Maar we zijn begiftigd met een “G’ddelijke” ziel, die een vonk is van de G’ddelijkheid zelf, en het is de schatkamer van alle prachtige eigenschappen die een mens superieur maken aan een dier. Gedurende het gebed spreekt onze G’ddelijke ziel met G’d en zelfs de dierlijke ziel is vol van heiligheid. Wij zijn ons ervan bewust dat we voor de Heilige staan, gezegend zij Hij, en de hele materiële wereld met al zijn pijn en plezier lijkt weg te smelten. We geraken bewust van de echte zaken die er echt toe doen en echt belangrijk zijn. En zelfs wanneer we bidden om leven, gezondheid en onderhoud denken we aan deze zaken in hun diepere zin. Zoals: een leven dat het waard is “leven” genoemd te worden; gezondheid, niet alleen lichamelijke, maar vooral geestelijke; onderhoud – de dingen die ons echt onderhouden in deze wereld en in de volgende wereld, namelijk de Tora en de Mitsvot. We voelen ons gereinigd en gelouterd door zo een “dienst”, en wanneer we terugkeren naar onze dagelijkse routine, blijft het gevoel van reinheid en heiligheid hangen en verheft ons dagelijks gedrag tot een niveau dat past bij een lid van het volk dat een “koninkrijk van priesters en een heilige natie” wordt genoemd.
TEFILLA – VERBINDING / RELATIE

Het hoogste niveau op de “ladder” van het gebed is bereikt wanneer we zo geïnspireerd zijn dat we niets anders wensen dan het gevoel van verbonden te zijn met G’d. Op dit niveau is Tefilla verwant met het in het Hebreeuws van de Misjna gebruikte werkwoord tofel, dat betekent: “hechten aan”, “verbinden”, “samenbinden”, zoals twee stukken van een gebroken kruik samengevoegd worden om hem dan weer één te maken.
Onze ziel is “waarlijk een deel van het G’ddelijke”, en daarom verlangt hij er naar om weer verenigd te worden met, weer opgenomen te worden in het G’ddelijke, precies zoals een kleine vlam wanneer hij bij een grotere wordt gevoegd daarin wordt opgenomen. Misschien zijn we ons van dit verlangen niet bewust, maar het is er toch. Onze ziel wordt zelfs de “kaars van G’d” genoemd. De vlam van een kaars is rusteloos, werkt zich naar boven om, het lijkt wel, van de pit en de kaars los te komen; want zo is het karakter van vuur: het heeft een opgaande beweging. Onze ziel beweegt zich ook naar boven, net als de vlam van een kaars. Zo is zijn karakter, of we ons hiervan bewust zijn of niet. Dat is ook een van de redenen waarom een jood automatisch heen en weer beweegt wanneer hij bidt. Want door middel van gebed verbinden wij onszelf met G’d, met een verheven gehechtheid van “geest tot geest”, en terwijl wij dit doen, flakkert hij en verheft de ziel zich om met G’d verenigd te worden.
Laten wij dit idee nader bekijken.
Elke mitsva die G’d ons geboden heeft te doen en die wij uitvoeren als een heilig gebod, verbindt ons met G’d. Het woord mitsva is verwant aan het Aramese woord tsavta, “samenzijn” of “gezelschap”. Want het gebod is datgene dat de gecommandeerde verbindt met degene die commandeert, ongeacht hoe ver de opdrachtgever van ons af is in afstand, rang of positie. Wanneer een koning een lage bediende iets opdraagt te doen dan schept dat onmiddellijk een band tussen die twee. De lage bediende voelt zich zeer vereerd dat de koning hem heeft opgemerkt en hem iets te doen geeft en dat hij, een onbelangrijk persoon, iets kan doen om een grote koning een plezier te doen. Het maakt dat hij ernaar verlangt de aandacht en goedgunstigheid van de koning waard te zijn.
Als dit zo is bij iedere mitsva, dan is dit nog meer zo bij gebed. Want er is niets dat een mens dichter bij G’d brengt dan gebed, wanneer dat gebed een werkelijk uitstorten van de ziel is en op die manier een ‘band tussen geest en geest’, zoals eerder genoemd, tot stand brengt. Indien elke mitsva ons dichter bij G’d brengt, dan is gebed (op het niveau dat wij nu bespreken) als een omhelzing van G’d. Er is geen grotere gelukzaligheid en voldoening dan de spirituele stimulans en gelukzaligheid die dit ons schenkt.
Gebed, we zeiden het al, is als een ‘ladder’ met vele sporten. Om boven te komen, moeten we onderaan beginnen en geleidelijk opklimmen. Om ons in staat te stellen dit te doen, zijn onze gebeden op profetische wijze gecomponeerd door onze grote profeten en wijzen uit het verleden, en zijn ook gerangschikt als een ‘ladder’, ons gestadig leidend tot steeds grotere inspiratie. Daarom moeten we vertrouwd raken met onze gebeden: allereerst met hun gewone betekenis, vervolgens met hun diepere betekenis en uiteindelijk met de volledige ‘orde’ van onze dienst.
mitsva = gebod.
keppel = een klein of groter ronde hoofdbedekking.
Minjan = een vereist quorum van tien heet minjan.



WelkomGeschiedenisDe GemeenteDe SjoelOnze RabbijnDienst tijdenFinancieƫle verantwoordingInfo over Privacy & WetgevingFoto`sContact